Identiteitskaart met stempel "Jood-Juif" © Kazerne Dossin
Op het eerste zicht kan de vernietiging van de Joden de indruk wekken van een alomvattende, in zichzelf besloten en ondoorgrondelijke gebeurtenis. Bij nadere beschouwing echter blijkt het te gaan om een proces waarin achtereenvolgens stappen werden gezet door talloze beleidsmakers, radertjes in een wijdvertakt bureaucratisch apparaat. Deze fatale stappen werden mogelijk gemaakt door het onderliggende mechanisme: de ontwikkelingen volgden een logisch patroon, dat de besluiten als vanzelf ingaf binnen de dagelijkse praktijk van bureaucratische organisaties.
De verschillende stappen volgden een vast patroon: eerst werd het begrip ‘Jood’ gedefinieerd, daarna werd de onteigening in gang gezet, vervolgens werden de Joden in getto’s geconcentreerd en tenslotte werd besloten de Europese Joden uit te roeien. Er werden mobiele moordeenheden naar Rusland gestuurd en de rest van de slachtoffers in Europa werd naar moordcentra gedeporteerd.
Het vernietigingsproces voltrok zich langs twee lijnen: emigratie (1933-1940) en uitroeiing (1941-1945). Ondanks deze beleidswijziging volgde het vernietigingsproces zijn eigen bureaucratische logica. De reden hiervoor is dat de drie stappen die voor 1940 werden uitgezet (definiëring, onteigening en concentratie) niet alleen als emigratieprikkels dienden, maar ook als tussenstappen op weg naar grootscheepse moord.
Uiteindelijk was de vernietiging van de Joden niet zozeer de uitkomst van wetten en bevelen als wel van een geestelijk klimaat, van gedeelde opvattingen, van overeenstemming en afstemming.
Wie waren er allemaal betrokken bij deze onderneming? Welk apparaat werd met deze opgave belast? De vernietigingsmachinerie moet als complex met verschillende onderdelen begrepen worden: geen instantie had het alleen voor het zeggen. Een bepaalde instantie kon de eindverantwoording voor een specifieke maatregel dragen, maar geen enkele organisatie gaf sturing en richting aan het gehele proces. De vernietigingsmachinerie vormde een wijdvertakt, veelzijdig en bovenal gedecentraliseerd apparaat.
We moeten ons realiseren hoe ver de tentakels ervan reiken. In 1933 was zowel de emancipatie van de Joden als hun integratie in de Duitse maatschappij nagenoeg voltooid. De scheiding van Duitsers en Joden was dus een ingewikkelde operatie. Vrijwel alle instanties of organisaties kregen vroeg of laat met anti-Joodse maatregelen te maken. De publieke en overige instanties die onder de noemer ‘Duitse overheid’ vallen blijken opgeteld identiek te zijn aan de instanties die samen de ‘vernietigingsmachinerie’ genoemd kunnen worden.
Het Duitse bestuurssysteem werd gevormd door een ‘Führer’ (Adolf Hitler) plus vier onderscheiden hiërarchieën: de ministeries, de strijdkrachten, het bedrijfsleven en de partij.
Ondanks de verschillende historische wortels van de vier bureaucratieën en ondanks hun uiteenlopende belangen waren ze gevieren in staat om overeenstemming te bereiken over de vernietiging van de Joden. Ze werkten hierbij zo eendrachtig samen dat we met recht van hun samensmelting tot een vernietigingsmachinerie kunnen spreken.
1. De bijdrage die elke hiërarchie leverde werd ruwweg afgebakend door haar werkterrein en bevoegdheden. De ambtenaren van de verschillende ministeries vaardigden de anti-Joodse verordeningen uit die de eerste stappen van het vernietigingsproces markeerden. De ambtenarij stelde de wetten en verordeningen op die het begrip ‘Jood’ bepaalden, wat de onteigening van Joodse bezittingen mogelijk maakte en de weg effende voor de getto’s voor de Joodse gemeenschap in Duitsland. Daarmee gaf de ambtenaar richting aan de vernietiging van de Joden. Maar de ambtenarij speelde ook een verrassend grote rol bij de latere, drastischere maatregelen tegen de Joden. Het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken onderhandelde met de andere asmogendheden over de deportatie van Joden naar de moordcentra; de Duitse spoorwegen ontfermden zich over het transport; de politie, die samensmolt met de SS, oorspronkelijk een partijgeleding, was op grote schaal betroken bij moordoperaties.
2. Het leger raakte na het uitbreken van de oorlog bij het vernietigingsproces betrokken als uitvloeisel van zijn bezetting van uitgestrekte gebieden in West- en Oost-Europa. Legereenheden en militaire instanties knapten mede het vuile werk op: het transport van Joden naar de dodenkampen en de inzet van speciale mobile eenheden om Joden te vermoorden.
3. Industrie en bankwezen speelden een hoofdrol in de onteigening van Joods bezit, het systeem van dwangarbeid en ook in het vergassen van de slachtoffers.
4. De partij ontfermde zich over alle ingewikkelde kwesties inzake de verhouding tussen Joden en Duitsers (half-Joden, Joden in gemengde huwelijken, enzovoort) en fungeerde als aandrijver. Het was geen toeval dat de gewapende arm van de partij, de SS (die samensmolt met de politie die onder het ministerie van Binnenlandse Zaken viel), het beulswerk van de moordoperaties voor haar rekening nam.
(Uit: Raul Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, Deel 1)